Over steekturf en baggelturf
Je begint met steekturf voor in de fabrieken. Dat gaat zo: jouw collega steekt de turven op maat met een stikker (6). Daarna steek jij de turven uit de bank met je oplegger (7 en 8). Met je oplegger of kaarzettersvork (9) leg je de turven op de slagkrooie (10). Is je slagkrooie vol? Dan rijdt je collega die naar het zetveld. Daar zet hij de slagkrooie in één slag op zijn kant. Zo liggen de turven meteen in slagorde.
Kom je bij de onderste natte veenlaag? Dat wordt baggelturf voor in de kachel bij de mensen thuis. Die vraagt om een andere aanpak. Pak je baggelschep (11), veenstek (12) en baggerklompen (13) er maar bij. Je schept het natte veen in de baggelbak. Voeg er water aan toe met je putemmer (14) en meng veen en water met je klauw (15). Nu heb je veenspecie. Dit schep je op het zetveld. Dan trek je je tripklompen (16) aan en pak je polsjes (17) erbij zodat je niet omvalt. Trap de veenspecie aan. Is de veenspecie droog genoeg? Snij deze dan op maat met je baggerijzer (18). Of met een baggersnijder (19). Als je geluk hebt, heeft een collega deze nieuwe uitvinding die het werk een stuk lichter maakt.
Gesnopen? Aan de slag dan. Vandaag moet je 10.000 turven maken!